We zijn begin januari en dan verruilen we doorgaans de terugblik van het jaareinde voor een vooruitblik op het komende jaar: wat staat er te gebeuren en hoe kijken we er tegenaan? Opvallend genoeg draaien de verkiezingen – de belangrijkste politieke gebeurtenis van 2024 –rond diezelfde combinatie van achteromkijken en vooruitblikken. Wat is er (niet) gebeurd en wat zit eraan te komen? Nog meer dan de aandelenbeurzen hebben verkiezingen in principe een virtueel karakter. Ze gaan niet over wat politici de facto doen, maar om wat ze beloven te zullen doen en hoe geloofwaardig wij die beloftes vinden. Daarmee zouden verkiezingen elke droomfabriek met glans moeten overtroeven, maar dat lijken ze steeds minder te doen. Een stembusgang is stilaan de hoogmis van ons ressentiment, een dag waarop we misnoegd politici afstraffen. Je zou dan denken dat de nieuwe machthebbers meer krediet krijgen, maar dat valt doorgaans tegen. De populariteitscijfers van zowat elke lopende regering zijn na één jaar van bestuur meestal zeer laag.
Het probleem zit dus dieper dan verkiezingen kunnen verhelpen. Zoals de Bulgaarse politicoloog Ivan Krastev stelt: kiezers hebben wel de indruk dat ze op verschillende partijen kunnen stemmen, maar niet voor een ander beleid. Zeker in landen die aangewezen zijn op coalitieregeringen, zoals België en Nederland, is dat het geval. Daardoor verwerven nieuw verkozen regeringen maar weinig legitimiteit en kunnen partijen die de ene keer een hoge score halen, de volgende verkiezingen alweer naar de marge verdwijnen. De band tussen regeringen en kiezers heeft daardoor stilaan iets weg van een onenightstand. De avond samen was leuk, maar daarna gaat ieder z’n eigen chagrijnige weg en voelen beiden zich niet begrepen.
De verschuiving van hoop naar ressentiment gaat gepaard met een tweede omwenteling. We komen uit een politiek stelsel waarbij verkiezingen continuïteit garandeerden en de kiezer dat blijkbaar prima vond. Tijdens een regeringsperiode had je dan af en toe betogingen van mensen die het niet eens waren met sommige beleidsbeslissingen. Politici waren als de dood voor die soms felle protesten, omdat die potentieel disruptief waren. Denk aan de betogingen tegen kernraketten in de jaren 80 en de witte marsen in de jaren 90 – de regeringen van Wilfried Martens en Jean-Luc Dehaene (CD&V) werden er bloednerveus van. Maar toen ze bij de eerstvolgende verkiezingen stabiliteit en vooruitgang beloofden, kregen ze veel stemmen en kon alles weer zijn gewone – lees: verzuilde – gangetje gaan.
Freya Van den Bossche blijft geloven in terugkeer Rousseau
Sinds enige tijd is het eerder omgekeerd. Verkiezingen zijn verveld tot voorziene protestmarsen waar politici met een bang hart naartoe schuifelen, hopend dat de schade meevalt. Daarmee is het anti-institutionele ethos van de protesten overgewaaid naar de dag van de verkiezingen zelf, waardoor het ook lastiger te interpreteren is. Want wat is dat, een regering afstraffen en waarom precies doen mensen dat? Bij protesten weet je waartegen mensen ageren. Een kiesresultaat drukken we uit in percentages, maar wat betekenen die dan echt? Een percentage plaatst politici voor een blinde muur, want dan gaat het over moeilijk grijpbare zaken als vertrouwen en geloofwaardigheid.
Vertrouwen heeft te maken met wat cognitief wetenschapper Hugo Mercier in Not born yesterday omschrijft als ‘reputatiekrediet’: de credibiliteit die iemand opbouwt door wat die al heeft gepresteerd. Zeker in de politiek is dat een belangrijke basis. Alleen als kiezers politici vertrouwen, geloven ze wat die beloven te doen. Die basis ontbreekt vandaag en mogelijk komt dat door de veranderde manier waarop we reputatiekrediet opbouwen. De klassieke autoriteiten boezemden vroeger per definitie een bepaald ontzag in en kregen het vertrouwen vanwege hun maatschappelijke status. Zo ook politici. Sinds enige tijd gaat het meer om respect dan ontzag en respect krijg je niet, je moet het verdienen. Reputatiekrediet opbouwen in de politiek is echter een lastige zaak, omdat de impact van de beleidsbeslissingen vaak pas vele jaren later zichtbaar wordt. Dat wringt met een samenleving die leeft van de gevatte oneliners en de korte termijn tussen twee opiniepeilingen in.
Nochtans is ook het tegendeel mogelijk: kiezers die onvoorwaardelijk hun kandidaat steunen en er zelfs de meest groteske leugens van slikken. Dan gaat het over geloof en dat lijkt het sterkst aanwezig bij populistische figuren die zichzelf als enige programmapunt naar voren schuiven, als alternatief voor het ‘rotte’ systeem. Ook daar draait alles rond ressentiment, want populisten houden zichzelf in leven door voortdurend tegen iets te zijn en vooral geen beleid te voeren. Daar wint een democratie weinig bij.
Het klinkt surreëel, maar we hebben dringend nood aan politici die willen besturen, kortom aan politici. Alleen met goed beleid kun je het vertrouwen terugwinnen. Rome is niet in één dag gebouwd, zo wil het spreekwoord. Helaas kan het wel in één dag afbranden.
dinsdag 9 januari 2024
Column De Standaard